<Tor> «Ik was twintig, een jonge leerkracht, en in mijn eerste jaar op school vroeg die directeur al om de sint te zijn. Dat waren toen nog sinterklaaskleren die recht van de pastoor kwamen: een brokaten koorkap, een wit koorkleed eronder, witte handschoenen en een mijter. De pruik en de baard, die waren van vlas! Grijs en grauw en geweldig jeukend op de huid. En dat ding kwam ook los. Ik weet nog dat ik enthousiast mee zong met de kinderen, ik ademde fel in en ineens vloog er een vlok van die baard in mijn keel. Ik had geen adem meer, ik was bijna gestikt in mijn eerste jaar sint.
Er waren toen nog geen individuele huisbezoeken. Het was vooral in de scholen en in de verenigingen dat je gevraagd werd. Als het in een school was, kreeg ik een dik boek vol vellen met opmerkingen over de kinderen. Die moet ge onder zijn voeten geven. Die moet ge eens goed bijvijzen, enzovoort.
<HUMO> Werden kinderen toen nog effectief in de zak gestopt?
<Tor> «Niet dat ik mij herinner, maar in de jaren vijftig en zestig was dat in elk geval nog een serieus dreigement voor àlle kinderen. Vooral omdat diene zwarte met zijn rollende ogen toen nog min of meer beschouwd werd als een wildeman, als een onberekenbare figuur. De kinderen waren er bang van. Ik had in die beginjaren een nogal bijzondere knecht. Die had nog maar een paar tanden in zijn mond; vandaar dat die in de gemeente bekend stond als 't Schietkraam. Maar het was wel een beer van een vent, echt imposant, als die binnen kwam, werd het muisstil. Dat moest zo vroeger. Zo'n knecht was erbij om de kinderen het zwijgen op te leggen. Zit stil! Zwijg! Zo was dat. Alleen op maandag was mijn knecht tam. Dan had hij heel de zondag op café gezeten, dan sloeg de zure biergeur van hem af en uit goed fatsoen raadde ik hem dan aan om "niet te dicht bij de kinderen te komen".
Ik heb ook een knecht gehad die dat dreigende nog wist op te drijven. Die kwam binnen met een ijzeren ketting die hij rammelend over de vloer sleepte. 't Was voor de stoute kinderen, die kwam hij méé sleuren! Ge kunt verstaan, die kinderen kropen van schrik bijna de schouw in (lacht)!
<HUMO> Aan welke eisen moet een Goede Sint voldoen?
<Tor> «Hij moet écht zijn. Soms kom ik mensen tegen. Ha, Tor moet ge dit jaar weer Sinterklaas spelen? Nee, zeg ik dan, ik moet de Sint niet spelen, ik moet hem zijn. In gedachten bén ik de Sint als ik die kleren draag. Ook als ik in een auto zit en voor een stoplicht sta, zal ik minzaam wuiven naar de inzittenden van de wagens naast ons. Dat hoort erbij.
De Sint moet ook graag kinderen zien. Als die sympathie er niet is, dan kun je geen geduld hebben met al hun vragen en gekwebbel. En omdat hij een kindervriend is, kan hij dus geen stok achter de deur zijn. Je hebt ouders die je zo willen gebruiken: Sint! Zeg het hem nu maar hé! Dat hij zijn best niet doet op school. Daar ga ik niet in mee. Een sint is er niet om boeman te zijn.
Ook niet op school. Eén keer, het was eind de jaren zeventig, heb ik een juf een kind doodsbang zien maken. Hij had in de hoek moeten staan, was daar afgedreigd met de zak van de sint, had van schrik in zijn broek gedaan en zo werd ie voor de troon gesleurd. 't Is een varken, Sint. Bekén het! Zég tegen de Sint dat gij een varken zijt! En dat kind maar dooreen schudden. Toen ben ik niet tegen dat kind maar tegen die juf uitgevaren. Een kind zo kleineren, dat kan toch niet.
't Is de bakker van Haasdonk!
<Tor> « Een sint moet ook niet gek doen, kwestie van zich populair te maken bij de volwassenen die in de buurt zijn. Dat kan niet, dat gaat ten koste van de kinderen. Natuurlijk, je hebt de caféklazen en de klazen die in jeugdhuizen en voetbalkantines komen: als zo'n schertsfiguren gek doen, dat is normaal, dat is in besloten kring. Maar een sint mag niet gek doen waar er kinderen bij zijn.
Een goede sint moet ook op àlle vragen een antwoord geven. Vraagt zo'n kind: Sint Niklaas, mijn opa is in de hemel. Kunt gij die niet terug bezorgen? Dan moet je niet afkomen met "ja, jongen, ik zal mijn best doen". Dat is onzin. Ik zeg dan: "De Sint kan veel, maar hij kan niet alles. Ik zal uw opa in elk geval véél groeten doen."
Kinderen kunnen je ook overvallen met iets. "Sint! Welke Zwarte Piet heeft de whisky van m'n opa opgedronken?" Dan denk ik na en vraag ik fronsend: heeft uw opa een brede of een smalle schouw? Een smalle! "Dan zal het de lange, smalle Piet geweest zijn. Ik zal hem er streng op aanspreken. " Zie je, je moet ook in het verhaal blijven.
Een sint moet ook aan de ouders denken. Ik kwam ergens thuis en dat kind vroeg aan mij of ie een drumstel kreeg. Ik zie die moeder bevestigend knikken en dus zeg ik: ja, mijne vriend, ik denk dat ik nog wel ergens zo'n drumstel heb staan. Ik zal het vannacht brengen. Sta morgen maar vroeg op, dan kunt ge al een stukske spelen. Nu, die kleine moet daar zo vroeg zijn opgestaan en zo hard gerammeld hebben, ik ben bij die mensen nooit meer moeten komen (geweldige lach).
<HUMO> Een sint moet ook niet stappen maar schrijden.
<Tor> «Ja. Hoe jong hij ook is, hij moet waardig kunnen schrijden met zijn krulstaf. En belangrijk detail! Als ik in mijn eigen bisdom Oost-Vlaanderen ben, dan draag ik de staf gekruld naar mij toe. Maar als ik in het buitenland ben, Antwerpen of zo, dan draag ik de krul van mij weg. Jaja, de puntjes op de i!
<HUMO> Ook de kledij moet in de puntjes zijn.
<Tor> «Uiteraard. Een sint draagt natuurlijk géén basketters of andere sportschoenen, dat is uit den boze. Kinderen zijn klein, de sint zit vaak wat hoger op een troon en waarop letten ze dan? Op de schoenen. Dat heb ik ooit horen vertellen van een vereniging in Haasdonk. Die lieten de Sint komen, hij was nog maar net de zaal binnen en één van die kinderen riep al, mwo, t'es den bakker van Oasdonk! Dat kind herkende zijn schoenen! Ik heb bijvoorbeeld schoenen die ik in het jaar nooit draag, en die gebruik ik dan. Om alle risico's te vermijden.
Ook moet de sint zorgen dat er geen water in zijn kelder staat, met andere woorden: zijn kleren mogen niet te kort zijn. Niks erger dan een wit albekleed waar een jeansbroek onderuit komt piepen. Of korte mouwen waaronder harige poten zichtbaar zijn!
Verder moeten pruik en baard goed vastzitten, en liefst met een veiligheidsgordel: de ouderwetse elastiek achter de oren.
Een veel voorkomende fout is dat men de wenkbrauwen vergeet aan te passen. Ik zou de sinten niet de kost willen geven die oude witte haren hebben en jonge zwarte wenkbrauwen! Verder moeten pruik en baard elk jaar goed bewaard worden in zacht papier. Màn, ik heb al verfomfaaide haardeksels op mijn hoofd moeten zetten! Dat wordt dan na de vorige doortocht direct in een plastic zak gestopt en pas een jaar later weer opgediept. En dat gaat al een stinken natuurlijk. Ik heb eens een pruik gehad, die stonk nog naar het café, en alle mondbeharing was bruin van het sigaren smoren!
<HUMO> Ik heb zelf een korte sint-periode gekend. En dan was het de kunst om vooraf niet gezien worden. Ik ging dan over straat met de kleren in een bananendoos en over de krul van de (houten) staf trok ik een bruinpapieren zak.
<TOR> «Volwassenen zullen uw rare stok wel opgemerkt hebben, tiens, diene moet zeker goan kloazen! De kinderen zal het allicht niet zijn opgevallen, maar het is toch oppassen! Ik heb altijd décapotabels gehad, staffen waarvan de krul kon losgeschroefd en weggestopt worden. In den beginne had ik zelfs een staf van de loodgieter. Dat was een ijzeren gasbuis die goudgeschilderd was en toeliep op een krul en een kruis. Dat was zwaar in de hand, maar dat màg, dan ga je zeker niet te rap stappen. En nog iets: als je over straat stapt, moet je je staf voor je uit dragen en niet over je schouder leggen! Iets wat in de late uren véél gebeurt!
Zie ginds komt de pixel
<HUMO> Hoe moet een Sint staan tegenover drank?
<Tor> «Zeer weigerachtig. Eén. Het is heel moeilijk drinken met die baard en die snor en het is geen gezicht als de sint na een slok de haartjes van zijn tong moet plukken en spuwen. Twee, een nog groter gevaar is de alcohol. Eén jaar had ik eens gezegd dat ik whisky lustte, en het jaar daarop had iedereen van die vereniging thuis de fles klaar staan. Vaak van die grote borrels, ik kon er mijn voeten in wassen. Uit beleefdheid heb ik telkens een slokje genipt, maar 's avonds wist ik begot niet meer van welke parochie ik was. Volkomen af te raden dus en nadien ook nooit meer gedaan.
<HUMO> Tegenwoordig is de streektaal aan een flinke opmars bezig. Mag een sint dialect spreken?
<Tor> «Een sint moet verzorgd spreken. Als zo'n gewijde figuur dialect zou spreken, dat wringt, dat klopt niet. Bisschoppen en kardinalen spreken toch ook geen dialect?!
<HUMO> U hebt het speelgoed zien evolueren van de jaren vijftig tot nu. Allicht bent u nog begonnen met het vlooienspel, de draaitol en de revolver met de pistonnekes.
<Tor> «Ja. En de knikkers. De houten blokkendozen. De meccano en dan ineens de Lego. Dat was duur speelgoed. In het begin kreeg zo'n jongen van die heel kleine dozekes, en nu krijgen ze die Lego en Duplo met émmers tegelijk!
Ja, ik heb het allemaal zien passeren. De puzzels en de kwartetten in de jaren zestig, de gezelschapsspelen nadien, de kleine tafelbiljartjes met toppen, de Barbiepoppen, en de voetbaluitrustingen - die heb ik zien toenemen naarmate meer voetbal en Champions League op tv kwam.
<HUMO> Herinnert u zich nog de hoelahoep, de jokari en de Viewmaster?
<Tor> «Natuurlijk! Maar dat zijn modes die voorbijgaan. En vroeger vroegen ze de Viewmaster en nu vragen ze een echt fototoestel. Zo'n digitale camera dus. Of zouden ze een wegwerpcamera bedoelen?
<HUMO> Ik vermoed het digitale ding, sint. Hebben ze al naar een laptop of een gsm gevraagd?
<Tor> «Bij mij nog niet. Wat grotendeels hetzelfde is gebleven is de snoep. De chocolade figuurtjes, de speculoos, de marsepein en zelfs nog die suikersigaren en suikerhespen. Als je daarin bijt, dat steigert van de zoetigheid.
<HUMO> Wat kreeg u zelf als kind?
<Tor> «Ik was kind in de oorlog dus wij waren al blij als er een stuk speculoos lag. Eén keer heb ik ook een blokkendoos gekregen. En het jaar daarop een sjaal. Die mijn zus gebreid had.
Baardje-trek
<HUMO> U hebt natuurlijk ook de kinderen zien veranderen op al die jaren?
<Tor> «Oe ja... hoeveel bleiterkes dat ik vroeger zag! En nu kom je dat haast niet meer tegen. De kinderen zijn niet meer bang, de kinderen zijn assertief. Ze zien u en ze willen op uw schoot kruipen. Wat ik afhou. Bij mij komen ze niet op de knie. Heeft niets met Dutroux te maken. Dat is alleen maar om mijn fragiele kleren te beschermen en om te vermijden dat ze aan mijn baard trekken wat mij ter plekke zou ontmaskeren natuurlijk.
Soms zeggen kinderen vlakaf: 't is geen echte baard! En als ze nog klein zijn, dan laat ik ze eens trekken. Terwijl hou ik heel onopvallend mijn hand onder mijn kin zodat ik de pruik kan vasthouden en als het kind dan trekt, roep ik luid au! En dan schrikken ze: oei, hij is écht!
<HUMO> Eind jaren zeventig was ik een paar jaar sint bij de jeugdbeweging. En er was één jaar dat enkele kinderen mandarijnschillen naar mijn kop gooiden. Laat ons zeggen: op de hoogdagen van de anti-autoritaire verlichting.
<Tor> «Weet u wat de kentering is geweest? De rol van Zwarte Piet. Vroeger was hij de schrikaanjager, maar dat is in die jaren veranderd. Van dan af is hij het zotteke, de clown, de acrobaat gaan uithangen. En ja, nu staat de Sint er vaak alleen voor als hij om stilte moet vragen. Mij lukt het wel, ik ken de truken van de foor. Zelfs achthonderd kinderen heb ik al eens stil gekregen. "En nu gaan we de Sint al-le-mààl nadoen!" En ik stak mijn vinger in de lucht. Al die
vingers hoog in die lucht. En dan bracht ik die vinger langzaam-langzaam naar mijn lippen, en
heel die zaal was stil...
Dé maatstaf
<HUMO> U sprak daarstraks over die opa in de hemel. Maar is de hemel nog een begrip bij kinderen?
<Tor> «Eigenlijk niet. De hemel komt niet meer ter sprake. En als hij ter sprake komt, dan is het door mij. Dat is inderdaad wel een verschil met vroeger. Ik denk dat ze dat niet meer leren op de katechese.
<HUMO> Wat ze over de Sint leren, wordt nu grotendeels bepaald door de tv-afleveringen van "Dag Sinterklaas". Noemt u uw paard ook Slechtweervandaag?
<Tor> «Jajaja! Voor mij is dat programma met zijn verhaal, decor én personages het summum. Beter kan niet. En als ze van een sint zeggen, hij doet dat als Jan Decleir, dan is dat heel goed. Zoals hij spreekt, die timing, die bedaarde toon, de gedragenheid, uitstekend gewoon. Ja, dat programma is dé maatstaf!
<HUMO> U bent ook bestuurslid van het enige echte Sint Nicolaasgenootschap. En vanuit die vereniging organiseren jullie een tweejaarlijkse cursus voor sinten en pieten. Geeft u dan zelf les?
<Tor> «Ik geef geen les, maar ik neem wel examen af. Over kledij, voorkomen, houding en taal. Wat me elke keer weer verbaast, is hoe ze die staf niet weten te hanteren. Ik weet niet hoé ze het doen, maar ineens raakt dat hun schoenen, slaat dat tussen hun benen en verongelukken ze bijna. Een staf is een houvast hé, geen stok om over te struikelen!
Minderwaardige kleren zie je haast niet meer. De tijd die Toon Hermans beschrijft, dat tafelspreien werden gedragen waarop een afdruk van de asbak nog zichtbaar was, die is allang voorbij. Ik heb het zelf maar één keer gezien. Dat was toen mijn oudste zus sint moest zijn voor de jongste kinderen van de familie. Zij droeg een bedsprei en een mijter in papier! Dat kon toen nog in de jaren veertig.
<HUMO> Kan een vrouw eigenlijk de sint zijn?
<Tor> «De meerderheid van de zwarte pieten zijn tegenwoordig vrouwen, maar ik heb nog nooit een vrouwelijke sint geweten. Het hebben van een zwaardere stem lijkt me toch wel een belangrijke vereiste.
Pietentoilet
<HUMO> Hebt u alle brieven bewaard die u ooit hebt gekregen?
<TOR> «Nee. Dat zouden er duizenden en duizenden zijn, dat heb ik niet gedaan.
<HUMO> Jammer voor ons erfgoed. Het zou een bijzonder beeld
hebben gegeven. De kinderhand, vroeger en nu!
<TOR> « Weet u, vroeger stond men daar niet bij stil. Sinterklaas kwam zoals hij alle jaren kwam. Dat zo'n volkse traditie ook een culturele waarde kon hebben, dat het de moeite loonde om zo'n dingen te bewaren, dat besef is maar de laatste tijd ontstaan. Ons Sint-Nicolaasgenootschap, dat alles wil ondernemen om die traditie levend te houden, bestaat ook nog maar vijf jaar.
Met het genootschap en met de stad Sint-Niklaas hebben we sinds 2003 het Huis van de Sint. Daarin bevinden zich een slaapkamer, badkamer, pietenkamer en zelfs een pietentoilet, dat is een hoge schoorsteen annex wc-bril waar ze op moeten klimmen.
In dat Huis dat op woensdagen en in de weekends open is, komen op zo'n namiddag soms achthonderd, soms wel twaalfhonderd kinderen langs mijn troon. Daar heb ik ook al schone dingen mogen meemaken. Zo komen er elk jaar een paar groepen verstandelijk gehandicapte volwassenen op bezoek. Als ik die zie binnenkomen, dan sta ik recht om ze te verwelkomen: "Aha, daar zijn mijn grote vrienden!" Hoe ze dan glunderen! En als je d'r twee of drie onder je grote mantel neemt, dat is ongelooflijk wat je dàn in die ogen ziet omgaan, "ah Sinterklaas, bij u zou ik altijd willen blijven!"
<HUMO> Kijkt u elk jaar uit naar begin december?
<Tor> «Hm, het zijn veeleer gemengde gevoelens. Want haast elk jaar zit ik nadien met een zware verkoudheid, en dat begint te wégen. Ik begeef mij immers onder de kinderen in een periode dat er véél gehoest wordt en dat ze bijna allemaal met een snotkaars onder hun neus lopen. Daarbij komt ook het gevaarlijke spel van zweten en afkoeling. Overal waar ik kom is het warm, onder mijn kleren is het nog warmer - dat is een plaatselijk broeikaseffect- en als je dan weer buiten komt in de koude lucht, dat is niet bepaald gezond.
De privatisering van de sint
<HUMO> Vooralsnog is een sint geen knelberoep, denk ik, maar anderzijds hoor ik dat sommige van deze seizoensheiligen flink doorrekenen wat betreft hun honorarium.
<Tor> «Ik heb altijd voor nop 'opgetreden'. Een fles jenever, hier en daar, meer moest dat niet zijn. Maar de laatste jaren hoor ik hoe sinten geld, en soms veel geld vragen om ergens in een drank- of eetgelegenheid langs te komen. Ik ben dat gaan beseffen toen ik twee jaar geleden werd opgebeld door een restauranthouder. Hij zat met een personeelsfeest, tachtig man, zijn sint had het laten afweten, "en of ik nog diezelfde avond kon langs komen, de prijs was van geen belang". Ik had die dag in het Huis van de Sint gezeten, ik was moe, maar om die man uit de nood te helpen, kleedde ik me toch weer aan. Ik dacht eens goed door te vragen en vroeg vijftig euro. Ik geef er u tweehonderd, zei hij zonder verpinken. Ik heb daar mijn best gedaan zoals altijd, ik heb die mensen laten zingen en met hun servietten zwaaien, "hoe waaien de-heu wimpels al heen en al weer", en toen ik na een uur kon vertrekken, kreeg ik van de baas nog twee flessen gekoelde champagne mee naar huis. Dat was toch verschieten. Ik had hem uit de nood geholpen, oké, maar zo'n som....
Vroeger moest een sint ook alleen in scholen en bij verenigingen aanwezig zijn en nu komen die private bezoeken meer en meer op. Ik heb er net nog één geweigerd. Of ik " tegen betaling bij een gezin wilde komen", die wilden hun kinderen iets speciaal geven, op zondag een privé-ontbijt met de sint! Dat zou allicht schoon geld geweest zijn, maar als ik dat hoor, dan krijg ik hartzeer. Want wat doen die kinderen op maandag? Die gaan uitpakken tegen hun kameraadjes, "de Sint heeft bij ons aan tafel gezeten!" En dat kan niet. Dat is het absolute tegendeel van kindvriendelijk zijn. De Sint komt immers voor àlle kinderen en niet alleen voor zij die het kunnen betalen! Ook in dat opzicht ben ik nog een échte sint, een sint moet toch sociaal rechtvaardig zijn!
Jan Hertoghs
Foto’s SNG Vlaanderen